Basistechnieken

De 7 basistechnieken !
Er zijn 7 basiselementen waaraan aandacht moet worden besteed om beginnende spelers een goede basistechniek aan te leren. Deze 7 basiselementen zijn gelijk voor zowel het pointeren (plaatsen) als het tireren (schieten). De uitvoering van deze technieken zal hier en daar iets verschillen. Gebruikmakend van deze basiselementen zal er in de loop der tijd door elke speler een persoonlijke speelstijl worden ontwikkeld waarbij op detail afgeweken wordt van de basis zonder dat de basis van het element geweld wordt aangedaan.

  1. voetenstand
  2. benenstand
  3. romphouding
  4. balvoering
  5. armzwaai
  6. balafwikkeling
  7. balansarm

De voetenstand
Petanque komt van pieds tanqués beide voeten op de grond in de werpcirkel. De voet aan de kant van de speelhand wordt in de cirkel geplaatst. De grote teen van je voet is daarbij de richtingaanwijzer en wijst in de richting van het doel, het but of je donneé = de plaats waar je boule moet neerkomen Plaats nu de andere voet ook in de cirkel. Laat de voeten voor rechtshandige spelers samen tien voor twaalf aanwijzen. Voor linkshandige spelers moeten de voeten samen tien over twaalf aanwijzen. Wordt er gehurkt of zittend gespeeld dan wordt dezelfde voetstand aangenomen en gaat de speler daarna door de knieën.
De benenstand
Buig beide knieën een beetje door zodat je lekker en ontspannen staat. Zorg ervoor dat je benen niet overstrekt in de kniegewrichten. Wanneer gehurkt wordt gespeeld, wijst de punt van de knie aan de kant van de speelhand naar het doel, het but of je donneé.
De romphouding
Houd het bovenlichaam zoveel mogelijk rechtop. Door de stand van de voeten zal de romp bij de heup iets naar binnendraaien waardoor er wat meer ruimte ontstaat voor de armzwaai. Bij het staand spelen mag de romp een ietsje naar voren buigen maar nooit teveel. Wanneer er gehurkt wordt gespeeld, moet de rug recht zijn om onbelemmerd te kunnen ademen en met gestrekte armen te kunnen spelen.
De balvoering
Leg de boule in het kommetje van je hand. Sluit je wijsvinger, middenvinger en ringvinger om je boule, leg je duim tegen de zijkant van wijsvinger en je pink tegen je ringvinger. Je duim en pink mogen de boule daarbij niet sturen. Je hand en je vingers moeten de boule als een potje omsluiten. Op die manier mag maar 50 % van de boule zichtbaar zijn. (mijn verhaal hierbij is dat je de boule moet behandelen als een vogeltje in je hand, het mag niet wegvliegen maar je mag het ook niet dood drukken)
Spelers die hun boule klemmen tussen hun vingers, duim en pink zullen hun boule bij het loslaten sturen en daardoor geen rechte boule gooien.
De armzwaai
De armzwaai begint een klein beetje voor het lichaam. We noemen dit ook wel de voorzwaai. Daarna gaat de arm soepel en gestrekt naar achteren. De armzwaai gaat zover naar achteren als de soepelheid van het schoudergewricht toelaat. De lenigheid van de gewrichten kunnen hierbij een beperking betekenen. Indien de achterzwaai voldoende is worden de spieren in de bovenarm aangespannen voor een soepele en gemakkelijke voorzwaai. Hoe verder het doel weg ligt, hoe sneller we de armzwaai naar voren maken. Zorg ervoor dat de elleboog op slot zit. Een gebogen arm of een arm die op het laatste moment gebogen wordt zal de boule effect meegeven. Hierdoor zal de bal, zeker op grotere afstanden, afwijken van zijn lijn en niet rechtdoor rollen. Probeer de voor en achterzwaai zo rustig mogelijk te houden. In een te snelle armbeweging wordt de boule teveel energie mee gegeven. Een trage zwaai geeft bij het schieten veel meer kans op ‘blijvers’ en bij het plaatsen veel minder uitloop. Laat beginners heel veel oefenen op de zwaai. Het is een ingewikkelde beweging waarvan de coördinatie moeilijk is. Is de zwaai éénmaal goed aangeleerd en geoefend en daarmee constant gemaakt, blijkt het een winst voor de rest van je boulecarrière.
Een nieuwe ontwikkeling is dat sommige spelers een push geven door vanuit de knieën en dijen omhoog te komen tijdens de voorzwaai. Indien door een speler zo wordt gespeeld dan zal hij de lengte van zijn totale zwaai korter moeten houden door zijn achterzwaai minder ver naar achter te maken.
Deze techniek is zowel bij het plaatsen dan bij het schieten te gebruiken maar vraagt om een goede coördinatie tussen de push en de totale armzwaai.
De balafwikkeling
Aan het einde van de voorzwaai wordt de hand die nog steeds de boule als een kommetje omsluit doormiddel van een soepele pols beweging geopend en worden de vingers gestrekt waardoor de boule de hand verlaat en het langste contact houdt met deze gestrekte vingers. Belangrijk is dan dat de hand met de gestrekte vingers de boule nawijzen. Buig de vingers nooit tijdens het loslaten. Dan ‘duikt’ de boule en verliest hij bij het neerkomen bijna alle energie.
Tijdens de worp moet de hand de richting van de as van de gestrekte arm hebben (recht). Let op: op het moment dat de hand niet recht is, zullen de boules die worden gegooid iedere keer weer een andere richting krijgen.
De balansarm
De balansarm – de arm waarin je de boule niet vasthoudt – speelt een belangrijke rol. Net als de balansarm van een koorddanser. De voeten staan immers niet erg breeduit in de cirkel. De arm waar niet mee wordt gegooid moet de beweging van de speelarm volgen. Dat is de mooiste manier. Lukt dat niet – dan moet hij net als bij een koorddanser een tegenwicht geven. Dus naar achteren of opzij steken. Een advies is verder om je balansarm actief te gebruiken en niet op je rug te laten rusten.
De boules
Waar laat ik mijn boules tijdens het plaatsen of schieten vanuit de cirkel.
Een advies is om alleen in de werphand 1 boule te hebben die je gaat spelen en de overige 1 of 2 boules naast de cirkel te leggen zodanig dat ze niet hinderlijk zijn voor je armzwaai bij het zittend pointeren.

Joop Pols PT-3 trainer en Wim van der Meer PT-A trainer.

Reacties zijn gesloten.